architectuur

gulikers

De schepper als architect als schepper

Hari Gulikers’ nadrukkelijke ingetogenheid

 

Architect Hari Gulikers is één van de bouwmeesters die het gezicht van Maastricht de laatste decennia mede bepaald hebben. In de loop van de dertien jaar dat zijn bureau – GA, Gulikers Architecten – bestaat, heeft hij overal over de stad verspreid bouwwerken neergezet, die qua stijl niet heel direct herkenbaar zijn als Hari Gulikers. Ze vallen echter wel op door hun oog en respect voor de bestaande omgeving en hun wisselwerking ermee. Zo draait het kersverse kantoorgebouw aan de Parkweg mee met de krul van de Kennedy-brug en het Europees Instituut is als de ooit ontbrekende sluitsteen ingepast in de Hondstraat. Op Belfort contrasteert het opvallende, gebogen woningencomplex heel harmonieus met de rechthoekige flats uit de jaren zestig. “We moeten niet véél bouwen, we moeten juist zo weinig mogelijk bouwen”, zegt de man die ook zijn bureau, waar momenteel vijf architecten werkzaam zijn, niet wil laten groeien. Het gaat hem heel duidelijk om de kwaliteit van de architectuur, waarmee hij een bijdrage hoopt te kunnen leveren aan de schoonheid van de stad, waar hij met hart en ziel aan verknocht is. Het geboren en getogen zijn in de Maastricht en het er mogen wonen en werken beschouwt hij als een Godsgeschenk.

Als je ziet hoe ingenieus een honingraat is geconstrueerd, of met wat voor technisch inzicht een beverdam wordt aangelegd; hoe termieten heuvels bouwen als Torens van Babel en hoe perfect een slakkenhuis is ingericht voor bewoning; dan twijfel je er geen moment aan dat de Schepper beschikte over de gaven van een groot architect. Omgekeerd, als je een architect hoort praten over geraamtes en huiden van gebouwen en als je hem ziet nadenken over hoe hij onze directe omgeving vorm kan geven, dan kun je je niet onttrekken aan de gedachte dat hij van boven met een speciale wijwaterkwast gezegend is.
Hari Gulikers laat tijdens het interview verdacht veel de naam van God vallen, gepast en minder gepast, maar haast zich tegelijkertijd te benadrukken dat hij niks met religie van doen heeft. Hij ziet godsdienst meer met de ogen van een buitenstaander als een heel interessant fenomeen waarmee onze cultuur compleet is doordrenkt. “Op elke hoek in Maastricht is God aanwezig”, zegt hij. “Onze kalender is op de religie gebaseerd, de meeste namen zijn afgeleid van de heiligen. Het hele landschap wordt gedomineerd door de kerktorens en de gemeenschap door hun signalen, de klokken. Dé beelddragers van Maastricht zijn de kerktorens, de spitsen en daarnaast de Sint Servaasbrug en, sinds kort, het Museum van Aldo Rossi met zijn zilveren toren. Het silhouet van de stad is heel duidelijk herkenbaar en dat komt doordat er zoveel prachtige kerken zijn. Dat is een fantastisch gegeven.”

De aantrekkelijke vormgeving van Maastricht is een van de redenen waarom Gulikers nooit uit de stad is weggegaan. Geboren en getogen in de Limburgse hoofdstad volgde hij er ook zijn studie aan de Academie voor Bouwkunst, die destijds aan de Capucijnenstraat was gevestigd. Na zijn opleiding gooide hij zijn anker definitief uit met de oprichting van een eigen bureau in de Kleine Looiersstraat. “Ik zou wel gek zijn!” roept hij uit bij de gedachte de stad te verlaten. “Sommige mensen moeten hun hele leven zoeken om uiteindelijk een plek te vinden met een dergelijke kwaliteit. Hier geboren en getogen zijn en vervolgens constateren, zoals God op de zevende dag, dat het goed was… Kortom, hier wonen en werken, dat is gewoon een Godsgeschenk.”

Zoals er miertjes en mammoeten bedacht moesten worden voor de aarde, zo ontwierp Gulikers voor Maastricht een kleine, bescheiden controlepost voor op de Oude Maasbrug en een groots, imposant blok voor op het Céramique-terrein. De controlepost is er nooit gekomen, omdat de opdrachtgever, Rijkswaterstaat, op het allerlaatste moment de boot alsnog afhield vanwege organisatorische bedenkingen. Dat het ontwerp niet is uitgevoerd, is heel erg jammer: het gebouwtje zou het geheel van de brug immers alleen maar hebben verfraaid door de frisse en pregnante vormgeving. Als een slanke, natuurstenen zuil zou het iel en elegant uit het bruglichaam omhoog steken op de plaats waar nu het ietwat saaie, afgeplatte uitkijktorentje staat. Een deel van Gulikers’ controlepost zou zijn bedekt met groen gepatineerd koper en het overhangend dak zou gedragen worden door een band schuin geplaatst glas. Vanuit de ruimte hierachter zouden de werknemers van Rijkswaterstaat niet alleen de hef van de Sint Servaasbrug kunnen bedienen, maar bovendien door middel van monitoren het verkeer kunnen regelen over een groot deel van de Maas van de grens tot aan Roermond toe. De gemeente wreef zich al in de handen bij de gedachte aan zo’n opvallende, permanent bemande controlepost, die zou kunnen bijdragen de momenteel tanende sociale veiligheid op de brug te verhogen.
Teleurstelling alom dus toen Rijkswaterstaat zich terugtrok juist op het moment dat de aannemer in de arm werd genomen. Vooral tussen de tekentafels op het bureau van Gulikers was de droefenis groot, want dit kleine gebouwtje werd gekoesterd en in het ontwerp was heel veel werk gestoken.

Wat Gulikers’ grootste project in Maastricht betreft staat het licht tot nu toe nog steeds op groen. Blok 28 op het Céramique-terrein, gelegen tussen Avenue en Stoa, zal een oppervlak van 75 bij 65 meter beslaan, zes verdiepingen hoog zijn en 120 woningen bevatten. Het wordt een massief, gesloten geheel met een warme, rode, handgevormde steen en een strak ritme van de ramen, waarin iets van de architectuur van het Europees Instituut terug te vinden zal zijn. Net als bij het instituut zal ook bij Blok 28, ondanks de massiviteit, speciale aandacht uitgaan naar de detaillering van het gebouw.

Aan de hand van het Europees Instituut licht Gulikers zijn visie toe op het belang van het oog voor het allergrootste én het allerkleinste. “In het algemeen in de architectuur moet je proberen mooie, heldere vormen te krijgen. Mensen nemen waar in fasen, in een bepaalde gelaagdheid. Bij het instituut bijvoorbeeld zie je eerst een grove vorm en je herkent een kleur. Vervolgens kijk je nog eens goed en dan ze je: dat raam is anders dan dat raam. Uiteindelijk zie je de waterspuwertjes. Op verschillende waarnemingsniveaus moet steeds iets te ontdekken zijn. Net zoals bij die Dommelsch-reclame, waarbij je de aarde van steeds dichterbij ziet om tenslotte bij een Dommelsch-bierdopje uit te komen. Wanneer je met je neus tegen een gebouw staat, moet het nog steeds mooi zijn en moet er nog steeds iets te zien zijn.” Wat deze kwaliteit van een gebouw betreft om op verschillende niveaus interessant te zijn, breekt Gulikers een lans voor een van zijn collega-architecten, namelijk Wiel Arets. Als een op zijn kant staand, grijs geschilderd lucifersdoosje flankeert diens Indigo-kantoor de Kennedybrug, waar het menig schimpwoord naar het hoofd geslingerd krijgt. “Misschien doet een leek het gebouw te snel af als oninteressant”, zegt Gulikers, “omdat je alleen maar een glazen schijf ziet. De subtiliteit ontbreekt blijkbaar en het ritme is heel streng. Ik kijk er nog steeds van alle kanten naar, want er zijn heel veel mooie details. De entree bijvoorbeeld is werkelijk schitterend, een van de mooiste entrees van de stad. Maar er is misschien een verschil tussen architecten en de rest van de wereld, dat ons oog direct op zoek gaat naar de spanningen die in een gebouw zitten.”

Zoals Arets met een grote, brutale vuist een werkstuk op het aardoppervlak doet verrijzen, zoals de controversiële nieuwbouw van de Kunstacademie, zo bescheiden voegt Gulikers zich doorgaans tussen de bestaande bebouwing. Op Malberg zette hij een rij hele eenvoudige, vierkante huisjes neer, waarvan hij zegt: “Dat is nou zo’n blokje dat hier uitermate goed past. Voor ons gaat het erom dat we een plan ontwikkelen dat zich met een bepaalde vanzelfsprekendheid in die context voegt. Op deze plek in Malberg hoefde niet spectaculair gebouwd te worden, maar moesten in de eerste plaats ingetogen, goede woningen komen.”

Op Belfort daarentegen kan niemand om het zeer opvallende woningencomplex L’Artisan heen. “Op díe plek”, legt de architect uit, “met zó veel ruimte konden we een groot gebaar maken. Daar werkt dat ook. Bovendien heeft dat gebouw een bepaalde functie als oriëntatiepunt in de stedelijke context: als je over de Via Regia naar Daalhof rijdt, dan weet je voor, links, achter, het moet nog komen, het is al voorbij.”
Opmerkelijk is dat het woningencomplex in dezelfde tijd bedacht is als het Europees Instituut, ongeveer zes jaar geleden. Maar het zijn, zoals Gulikers aangeeft, “volstrekt andere gebouwen in een volstrekt andere structuur”. In de Hondstraat is het instituut volledig ingepast in de nauwe binnenstadbebouwing. In Belfort daarentegen wordt gereageerd op de openheid van het stedenbouwkundige plan. Het woningencomplex staat solitair aan het kruispunt en markeert dit door de markante, half gebogen gevel die scherp contrasteert met de vierkante zestiger jaren blokken die het karakter van de wijk bepalen. Gulikers wijst erop dat het wel het meest expressieve gebouw is dat op de tekentafels van zijn bureau is gerijpt. “Het onderscheidt zich door materiaalgebruik – een combinatie van beton en hout – en door een zekere plastische benadering van de hele massa. Men zegt wel dat de betonnen zijwand aan de Notre Dame de Ronchamps van Le Corbusier doet denken, maar wijzelf hebben dat gebouw nooit voor ogen gehad. Het oudste idee was om het woningencomplex helemaal van beton te maken, dus ook de horizontale banden onder de balkons langs en het dak. Maar dan was het wel heel zwaar geworden en waarschijnlijk wat bunkerachtig. Dat zou in deze context teveel van het goede zijn.”

Gulikers heeft juist getracht het gebouw een zekere lichtheid te geven door de overhangend dakrand iets op te tillen en door het geheel als het ware op te hangen tussen identieke schijven, die gesteund worden door uitstekende poten. De poten dragen er net als het opgetilde dak toe bij, dat de ronde vorm extra benadrukt wordt. Dit heeft de architect met opzet gedaan: “We hebben rond hier toegepast, omdat dat door de gemeentelijke stedenbouwkundige dienst werd geëist. We konden er niet omheen. Maar ik hou helemaal niet van ronde vormen, die zijn mij niet op het lijf geschreven. Het gebruik van rond in de architectuur beschouw ik als pseudo-ontwerpen. Dus toen ik die opdracht voor Belfort kreeg, dacht ik ‘Goed, maar dan maken we het ook écht rond’.” Naast de contrasterende materialen verschillen ook de gevels zeer sterk van elkaar. Wordt de bolle achtergevel gekarakteriseerd en bij elkaar gehouden door de horizontale, houten banden; de holle voorgevel bestaat uit een aaneenrijging van identieke vierkanten die het beeld oproepen van een honingraat. Gulikers is zelf heel tevreden over het spel tussen open en gesloten in die wand, dat hem een bepaald, boeiend ritme verschaft. “Daar kijk ik me wel scheel op”, zegt hij. “Het is toch steeds weer verrassend hoe een aanvankelijk papieren ontwerp er in realiteit uit ziet. Het wordt wel bedacht, we tekenen het, maken modellen, maar de werkelijkheid is toch steeds anders.”
Zou God hetzelfde hebben bedacht toen hij, na gedane werkzaamheden op de zevende dag naar het uiteindelijke resultaat van zijn Schepping keek?
“Wat deed de Schepper voordat hij de wereld schiep? Waar was hij toen? Waar hield hij zich mee bezig?” vraagt Gulikers zich peinzend af. “Hij verveelde zich zeker.”
Misschien lag hij in een hangmat zijn grootse project uit te dokteren of zat hij er net zo bij als Gulikers, terwijl hij de vraag hardop voor zich uit mijmert: voorovergebogen, met de ellenboog op tafel, zijn hand zijn denkende voorhoofd ondersteunend.

NB Hari Gulikers is inmiddels met pensioen en Gulikers Architecten heet inmiddels SlangenHochstenbach Architecten.